Jan Harm Reints

Geen Wiebe maar een Jan Harm. Toch maar even opgenomen onder de Wiebe’s. Want Jan Harm is een broer van mijn oma Top geweest. Een zwager van opa Wiebe en een oudoom van mij dus. Hij is geboren in 1925. Dat geboortejaar is hem fataal geworden. Want naar het voorbeeld van Napoleon, maakte de Nederlandse overheid ook gebruik van de dienstplicht. Alle jongens uit 1925 werden opgeroepen om te dienen in een nieuw op te richten legerdivisie die werd ingezet in het toen nog Nederlands Indie.

Wilhelmina had er in een toespraak op 7 december al aan gerefereerd. De orde en rust moest worden hersteld in de overzeese gebieden nu Indonesië een republiek had uitgeroepen vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Nederland wilde een vuist maken en realiseerde zich dat het bestaande leger in Indonesië (het KNIL leger) versterking nodig had. Nadat er eerst vrijwilligers waren gestuurd, werden nu dienstplichtige militairen ingezet. En de divisie werd vernoemd naar de datum van de toespraak van Wilhelmina : de 7 december divisie.

Jan Harm werd ingekwartierd in de Prins Hendrik Kazerne te Nijmegen. Hij vertrok als een van de eersten als kwartiermaker naar Indië. Een collega militair (Joseph Berendsen) schrijft in zijn dagboek : “We verlaten Nijmegen per trein, die met allerlei spreuken beschreven is. Uitgeleide gedaan door een menigte van familieleden. Langs de gehele spoorbaan tot Amsterdam toe staan Militaire Politie en burgerpolitie voor afzetting. De stemming is zeer goed in de trein.”

Op 3 september vertrekt Jan Harm vanuit Amsterdam naar Java met het schip “Klipfontein”. Berendsen vertelt verder :

En dan is het grote ogenblik aangebroken. Nadat de hoge autoriteiten zich van boord verwijderd hebben, maakt alles zich klaar voor vertrek. De touwen worden losgeslagen. En als dan precies vijf uur de boot zich van de kade losmaakt, speelt het muziekkorps het Wilhelmus. Plechtig klinken de tonen over de watervlakte. Stram in de houding horen we het volkslied voor het laatst op vaderlandse bodem aan. De laatste tonen zijn nog niet weggestorven, of een waar gejuich en geroep klinkt vanaf de boot en de kade. Vanaf kleine bootjes proberen familieleden hun laatste groeten te brengen aan hun zoon, aan man, broer of verloofde. Dan zinkt Amsterdam weg.

De reis zal ruim drie weken duren. Jan Harm schrijft in een brief naar huis dat hij direct na vertrek last van zeeziekte kreeg. Het eerste land wat hij weer in zicht kreeg was Spanje. Hij beschrijft het passeren van de straat van Gibraltar en dat hij tot aan Tripoli de Afrikaanse kust kon zien. Dat vond hij een stuk prettiger dan alleen maar de eindeloze zee aan de horizon te zien. De temperatuur is wel aan het stijgen zodat hij “de hele dag in mijn onderbroekje zit te zweten dat het niet mooi meer is“.

Halverwege wordt er aangemeerd in Port Said bij de ingang van het Suez kanaal. Er wordt vers water ingenomen en ook komen Egyptische handelaren naar de boot. Jan Harm schrijft : “Port Said is een mooi stadje en het kwam me raar aan weer auto’s en fietsen te zien. Ook de Egyptenaren is een echt kooplustig en eigenaardig volk. Ze hadden van alles te koop maar ze willen ook van alles wel kopen“.

Handelaren in Port Said

De boot vaart verder. Helaas voor Jan Harm passeren ze in het donker het Suez kanaal. Wel ziet hij bij daglicht de plek waar het volk Israel de rode zee is overgetrokken en ziet hij de berg Sinai. Hij schrijft dat hij dat erg leuk vind. Ook vertelt hij over de geestelijke verzorging. Er is zowel een ochtendopening als een avondsluiting waarbij er uit de Bijbel gelezen wordt, gezongen en gebeden en soms over bepaalde onderwerpen doorgepraat.

Brieven schrijven aan boord

Op 28 september komt Jan Harm aan. Als kwartiermaker moet hij voorbereidingen treffen voor de aankomst van zijn regiment. Hij schrijft hij vanuit Batavia dat hij de hitte nog steeds lastig vindt. Hij verbaast zich over de grote hoeveelheden legermateriaal die hij steeds maar aangevoerd ziet worden in de haven.

Hij schrijft dat hij chauffeur is op een fourage auto die het eten naar de keuken moet brengen. Hij is blij met deze functie en zit niet te wachten op onnodige risico’s. Hij blijft daarom ook op het kamp want “in de stad sta je aan heel veel gevaren bloot”. En gevaar zoekt hij niet vrijwillig op. “Als ze me sturen dan ga ik, maar als ze me niet sturen dan ga ik niet het kamp uit”.

Over de politieke situatie schrijft hij dat men bezig is een politiek compromis te bereiken met de nieuw uitgeroepen republiek Indonesie. Als dat lukt en het leger alleen nodig is voor het “opruimen van de rampokkers” waren de vrijwillige bataljons ook wel voldoende uitgerust. Maar hij schrijft ook dat nu de Engelsen aan het vertrekken zijn, het hem niet zou verbazen als er toch nog hevig gevochten gaat worden.

Jan Harm bij een drie-tonner

Op 18 november komt zijn regiment (3-2 RI) aan in de haven van Priok. Zijn taak als kwartiermaker zit erop . Jan Harm is ingedeeld bij de ondersteunings compagnie van zijn regiment. Een ondersteunings compagnie is opgedeeld in verschillende peletons waaronder zware wapenpeletons (mortier, anti tank geschut en pantservoertuigen) en een genie-peleton. Veel voertuigen zijn overgenomen van het Britse leger.

De eerste maanden is het bataljon van Jan Harm gelegerd in Batavia en moet er wacht gelopen worden. In Februari verhuizen ze naar het haventerrein van Priok om daar het haventerrein te beveiligen. In maart verhuist het bataljon een stuk het binnenland in om de route van Buitenzorg naar Bandoeng te beveiligen. Jan Harm wordt bevorderd tot korporaal.

Jan Harm met zijn korporaals strepen op de mouw

Het werkpaard van de ondersteuningscompagnie is de universal carrier, een pantservoertuig waarin manschappen vervoerd kunnen worden maar waar ook een brengun op gezet kan worden (vandaar dat hij soms ook bren-carrier wordt genoemd). Waarschijnlijk is Jan Harm ingedeeld op een carrier-groep.

Jan Harm in de carrier

Hij schrijft “een enkele keer moet ik met de carrier de bergen in naar de demarcatielijn. Maar daar is niet veel te beleven. En als er een gewoon lopende patrouille heen gaat dan worden ze elke keer beschoten, maar nooit van dien aard dat er van ons sneuvelen. Die lui kunnen heel niet schieten. Als ze de carrier horen dan vliegen ze al, zo hard als ze kunnen, want daar zijn ze als de dood voor”.

Op 5 Juli wordt Jan Harm overgeplaatst van het binnenland, terug naar Batavia. Hij wordt ingedeeld bij het overstijgende genie onderdeel (commando leger genie troepen). Vanwege zijn achtergrond als leerling trein machinist voorafgaand aan zijn diensttijd, wordt hij als treinmachinist ingezet. Vanuit het haventerrein in Priok wordt veel materiaal gelost wat doorgevoerd moet worden naar Batavia en verder het eiland op.

Bij de start van de politionele acties op 21 Juli als veel troepen (waaronder zijn collega’s van 3-2 RI) de opdracht krijgen de demarcatielijn over te steken en gebieden met geweld in te nemen, blijft Jan Harm in Batavia. Maar al lijkt dat veiliger dan aan het front, er is altijd het gevaar van aanslagen.

Helaas wordt Jan Harm het slachtoffer van een hinderlaag. Op 25 Juli om 12:40 beschieten sluipschutters de trein die tussen Batavia en de haven in Priok rijdt ter hoogte van Antjol. Jan Harm wordt getroffen in zijn borstkas waarbij hij diezelfde dag in het militair hospitaal overlijdt. Ook een collega stoker, werd dodelijk getroffen.

Spoorlijn Batavia-Priok
Dagrapportage Territoriaal Troepencommando West Java 25 Juli 1947

Jan Harm wordt begraven op de erebegraafplaats Menteng Pulo. Zoals uiteindelijk vele honderden van zijn 7 december divisie. En gedurende de hele oorlog van 1945 tot 1949 zouden er meer dan 6000 Nederlandse militairen sneuvelen. En een veelvoud aan Indonesische doden. Voor een al bijna vergeten oorlog. Die uiteindelijk beslecht werd aan de onderhandelingstafel door internationale politieke druk.

Begrafenisplechtigheid op ereveld Menteng Pulo
Brief van de veldpredikant die Jan Harm begraven heeft

Het ministerie van defensie stuurde een oorkonde aan de nabestaanden. Gestorven bij het brengen van orde en vrede in Indonesië. Dat blijft een wrange nasmaak houden. Maar de constatering die daar op volgt blijft staan: hij stierf bij de uitoefening van zijn plicht.